Bij de balie kom ik van de zenuwen niet goed uit mijn woorden.
“Met Wendy” zeg ik, alsof ik iemand aan de telefoon heb. “Ik heb hier om 10 uur een afspraak, maar ik kon de ingang van dit pand niet vinden, dus ik ben een beetje te laat.”
“Geen probleem, hoor. Je bent er nu.”
Het is weer tijd voor mijn jaarlijkse controle.
Lees ook: “Kun jij liplezen?” (en tien andere vragen over mijn slechthorendheid)
(Waarschuwing: dit is een lang verhaal geworden.)
Mijn audioloog is verhuisd. Tot vorig jaar kostte het me ongeveer een kwartiertje lopen om er te komen. Nu moet ik met de fiets naar een onbekende uithoek van de stad. Google Maps geeft 20 minuten aan, maar voor de zekerheid besluit ik die tijd te verdubbelen.
Uiteindelijk bereik ik 42 minuten later het opgegeven adres. Met klotsende oksels en behoorlijk overprikkeld. (In een auto heb je niet door hoeveel herrie een rondweg produceert. Maar op de fiets…)
Vervolgens krijg ik de deur niet open, dankzij een ingewikkeld belsysteem. Gelukkig komt er een minuut later iemand naar buiten, waardoor ik de kans krijg “stiekem” naar binnen te glippen en me – ongeveer vijf minuten te laat – bij de balie te melden. Waar de reactie, gelukkig, heel hartelijk is.
Ik moet plaatsnemen in de wachtruimte. Er zit al een vrouw met een klein meisje op schoot. Haar andere dochter is bij één van de medewerkers, zo blijkt later. En er zit een potige kerel met een tatoeage van een schorpioen op zijn arm. Met schuin tegenover hem zijn vrouw of vriendin. We zeggen geen woord tegen elkaar. Waarom zou je ook, als je uit je hum bent.
Dat geeft mij de kans om nog even snel een banaan naar binnen te proppen. Al had ik die achteraf gezien ook iets rustiger op kunnen eten, want de audioloog meldt zich pas minuten later.
Ik word naar één van de bunkers geleid, bij gebrek aan een beter woord. Al is “isoleercel” ook wel toepasselijk. Een steriel hok met dikke muren. Bij het maken van deze ruimte gold overduidelijk maar één belangrijke eis: geluiddicht zijn. Het comfort en de uitstraling hobbelen daar een heel eind achteraan. Zelfs de vloer is extra geïsoleerd, want ik moet uitkijken voor het opstapje. (Subtiel gemarkeerd met een geel-zwarte band over de vloer. Ik bedoel maar.)
Nadat de audioloog en ik allebei plaats hebben genomen op een stoel, probeert hij een vriendelijk praatje aan te knopen. Ik geef beleefd antwoord op zijn vragen, in de hoop dat we dit deel zo snel mogelijk af kunnen handelen. Het is niet persoonlijk, maar ik heb echt een bloedhekel aan de audioloog. Niet aan de man, maar waar hij voor staat. Dus hoe sneller ik weer buiten ben, hoe beter.
Gelukkig houdt hij me niet langer aan de praat dan nodig is.
Ik moet mijn hoortoestellen uitdoen, zodat hij met een otoscoop in mijn oren kan kijken. Die zijn schoon, as usual.
Daarna krijg ik een koptelefoon op, en een soort spelcontroller in mijn handen, met maar één knop. Elke keer dat ik een piep hoor, moet ik op de knop drukken.
Hier begint de ellende. Sommige piepjes zijn zó hard, dat ik zeker weet dat het een echte piep is. Maar in zo’n stille ruimte als deze steekt mijn tinnitus (oorsuizen) geheid de kop op. Met alle twijfel van dien. Hoorde ik nou net een piep, of was dat de piep die alleen maar in mijn hoofd zit? En hoe zit het met piepjes die dezelfde toonhoogte hebben als “mijn” piep, of die zachter zijn? …Om gek van te worden.
Daarna krijg ik twéé koptelefoons op mijn hoofd. Een gewone koptelefoon, voor over mijn oren, en een soort blokjes die schuin op mijn hoofd geplaatst worden. Daarmee kan de audioloog meten hoe goed mijn schedel geluid doorgeeft. (Jawel.)
Die blokjes zitten best wel strak. Pijn is een groot woord, maar prettig is het zeker niet. En dan moet “Piepjesfest Part II” nog beginnen.
Al vind ik dit deel eigenlijk nog het minst vervelende stuk van de hele sessie. (Moet je nagaan.) Omdat er nu af en toe ook ruis afgespeeld wordt, en door die ruis verdwijnt de tinnitus. Er blijven dan nog steeds genoeg twijfelmomenten over – “was dat nou een piep of niet?” – maar ik hoef me in elk geval geen zorgen meer te maken over die stomme piep in mijn hoofd.
Het ergst zijn de stiltes. De momenten waarop ik waarschijnlijk iets zou moeten horen, maar dat niet doe. Er niet eens aan twijfel.
Het op-één-na-ergst is de laatste test. Woordjes nazeggen, bij verschillende geluidsvolumes. Eerst zonder hoortoestellen, met een koptelefoon op. En daarna nog een keer met hoortoestellen, terwijl ik naar een stel boxen kijk.
“Zeg maar na wat je hoort. En als je het niet goed hoort, gewoon iets verzinnen.”
Ten eerste heb ik moeite met die laatste zin. Mijn vorige audiologen zeiden namelijk altijd dat ik zo goed mogelijk moest nazeggen wat ik hoorde. Ook als wat ik hoorde – “buh”, “lem”, “va” – onzinwoorden waren. Dat vind ik een andere opdracht dan de opdracht die ik nu krijg. (Als ik iets mag verzinnen, zou ik er waarschijnlijk “bus”, “klem” en “vaas” van maken.)
Toen ik mijn nieuwe audioloog om opheldering vroeg, vond hij mijn oude opvatting van deze test prima. Maar toch blijft hij zeggen dat ik dingen moet verzinnen. JA, WAT WIL JE NOU, JONGUH?!
Ten tweede vind ik deze test veruit het meest gênant. Het meest pijnlijk. En dan niet op de blokjes-op-mijn-schedel-manier, maar op de dit-is-kinderlijk-eenvoudig-en-toch-kan-ik-het-niet-manier. De Wendy-Pest-Test. “Laten we eens wat supersimpele woordjes afspelen. Op een volume dat zij nét niet goed kan verstaan, maar wij wel. En dan laten we haar die woordjes nazeggen. Muhahahahaha!”
En dan heb ik het nog niet eens over hoe onnatuurlijk deze manier van meten is. Hoe weinig we in het dagelijks leven geconfronteerd worden met losse, gesproken woordjes. Korte zinnen nazeggen zou ik bijvoorbeeld veel logischer vinden.
(Eigenlijk heb ik bezwaren tegen ál deze testen, maar de rest van die tirade zal ik jullie besparen. 😛 )
Na de Wendy-Pest-Test mag ik mijn stoel weer richting de tafel draaien, terwijl de audioloog de bunker even verlaat om de resultaten uit te printen.
Dit jaar valt de uitslag gelukkig NIET tegen. Vorig jaar was mijn gehoor er volgens de testen ongeveer 5% op achteruit gegaan – wat erg veel is, als je niet veel hoort – maar nu kwamen de resultaten gelukkig weer overeen met die van 2017. Misschien had ik bij de vorige meting een slechte dag, of was de audioloog nu vrijgeviger dan toen, of zijn de testen niet helemaal betrouwbaar (…). We zullen het wel nooit weten. Maar goed nieuws = goed nieuws! 😀
Al is mijn hekel aan de audioloog er niet minder om geworden. Helaas.
Ik voel met je mee ik kreeg het gevoel weer van vroeger toen ik zo’n last van mn oren had. Ik had een hekel aan die knikkers, ik zeg wel ja als ik een piep hoor oke? Of ik steek mijn hand op ofzo.
Jij kreeg knikkers voor je neus? Ik blokjes. ? Maar ik vond dat ook al snel een beetje omslachtig, inderdaad.
Klinkt niet heel prettig, maar ik ben blij dat je toch nog goed nieuws kreeg. En je bent er nu voorlopig weer even van af 😉
Ja precies, daar ben ik ook heel blij om, x 2 ?
Dat is ‘goed nieuws’ inderdaad, maar met wat je beschrijft kan ik me voorstellen dat je een hekel hebt aan de audioloog. En de Wendy-Pest-Test moeten ze gewoon bij wet gaan verbieden. Kan me wel voorstellen dat dat zo voelt ja. Nu ben je er weer voor een jaar vanaf?
Als het goed is wel, ja. ? Tenzij de situatie ineens dramatisch zou verslechteren ofzo.
Ik kan het sowieso niet beter gaan horen, en daarom is ‘stabiel blijven’ absoluut goed nieuws. Alleen de manier waarop ze dat vaststellen is wat minder. ?
Ik vind dit een heel oprechte post. Je wordt er zo nog maar eens mee geconfronteerd. Bizar wel, die woordjes nazeggen – bij mijn mama gaat het ook niet om losse woordjes, want die kan je vaak afleiden uit de context. Maar hé keigoed dat je test zoals die in 2017 was!
(ik moest trouwens echt lachen om je “met Wendy” hahaha)
Ja, precies, de context is zó belangrijk… ? En dankje, ik ben daar ook heel blij om! ?
Hopelijk ben ik nu de volgende keer iets minder zenuwachtig. Al zijn zulke domme acties ook wel weer grappig. ?