Een paar maanden geleden wist ik al dat januari intens zou worden – nogal wiedes – maar dat het zo heftig zou worden…
Alsof iets gedacht heeft: “Januari wordt sowieso een hectische maand, dus ik zal de boel eens goed opschudden. Laten we er iets onvergetelijks van maken.”
Dat deze maand ook in positieve zin onvergetelijk zou zijn, had ik al helemaal niet verwacht.
Op mijn werk heb ik een blogbericht geschreven waar ik heel trots op ben, met tien tips voor mensen die Nederland willen bezoeken.
En ik heb samen met een collega een reisje gemaakt dat ons – en een paar kinderen op het gimnazjum in Polkowice – nog lang zal bijblijven. (Laat ik het er voor nu maar op houden dat hij zich onsterfelijk gemaakt heeft als de “kiwiman”.)
Ook heb ik zelden zoveel lovende woorden gehoord, en zelden zo vaak en hard gelachen, als afgelopen weekend.
En ik wist niet dat twintigers zulke extreme sneeuwballengevechten kunnen houden. 😀
Ik begin trouwens bijna te denken dat de anderen blij zijn met mijn vertrek, aangezien één afscheidsfeestje niet genoeg blijkt te zijn. Komend weekend wordt er wéér eentje georganiseerd!
Waarmee ik niet wil zeggen dat het allemaal koek en ei is.
Ik zei toch dat ik een week van tevoren zou beginnen met huilen? Nou, maak daar gerust twee weken van.
Maar mijn kamergenootje heeft het nog veel moeilijker. Elke keer dat mijn vertrek ter sprake komt, op elk afscheidsfeestje, en op allerlei andere, volstrekt willekeurige momenten schiet ze vol – en tot overmaat van ramp heeft haar hond (in Macedonië) gisteren een spuitje gekregen.
Emotioneel gezien zit zij nu wel zo’n beetje op de bodem, en aangezien wij maanden geleden al met elkaar vergroeid zijn – waardoor we bijvoorbeeld tegelijkertijd aan hetzelfde nummer kunnen denken – kan ik dat letterlijk voelen.
Ik ken haar hond helemaal niet, en ik heb er zelf voor gekozen om terug te gaan naar Nederland, maar toch is haar pijn en haar verdriet volautomatisch ook een beetje van mij.
En ook (oud-)tante Dien is niet meer.
Een vrouw die nog avontuurlijker was ingesteld dan ikzelf – uniek in mijn familie – en die zoveel heeft ingezet om maar iets van de wereld te kunnen zien. Veel meer dan ik ooit zou willen of durven.
Ik hoef geen uiterst bescheiden leven te leiden en ik hoef met niemand te trouwen, zelfs niet met God. Ik kan gaan en staan waar ik wil, wanneer ik wil, met wie ik wil… en terugkomen kan ik ook.
Niet op tijd om bij haar begrafenis te zijn, maar toch.
Het kan, en daar kan ik – ondanks alle tegenstrijdige gevoelens – uiteindelijk maar beter ontzettend dankbaar voor zijn.