Wanneer heb jij voor het laatst met een ding gepraat? Denk jij ook weleens dat er een geest schuilt in jouw laptop? Of dat je oude printer misschien harder zijn best gaat doen als je hem een aai over zijn bolletje geeft? Hoe absurd het ook mag zijn: ik ben niet de enige die zich soms schuldig maakt aan dit soort redeneringen. Sterker nog, het fenomeen blijkt gewoon een naam te hebben: technologisch animisme.
Die term kwam ik vorige week toevallig tegen in een tekst over technologisch determinisme: de overtuiging dat technologie de samenleving vormt, dat (alleen) techniek bepaalt hoe een samenleving eruit ziet. Die tekst zat ik dan weer niet geheel toevallig te lezen – gelukkig – want het maakt deel uit van een MOOC (Massive Open Online Course) over e-learning en digitale culturen.
In de tekst staat een prachtige samenvatting van de experimenten van Clark-Trimble, uitgevoerd in 1935. Clark-Trimble ging ervan uit dat alle dingen kwaadwillend zijn. Ik heb het citaat vertaald van het Engels naar het Nederlands, maar geprobeerd de stijl van het citaat te behouden.
Clark-Trimble was niet zozeer een fysicus, en zijn grote ontdekking van de Graduele Vijandigheid der Dingen (Graduated Hostility of Things) deed hij bijna per ongeluk. Tijdens enig onderzoek naar het verband tussen dagdelen en de opvliegendheid van mensen, kwam Clark-Trimble, een vooraanstaande psycholoog op Cambridge, tot de conclusie dat de beperkte menselijke dynamiek in de vroege ochtend geen afdoende verklaring bood voor de schijnbare vijandigheid van Dingen op de ontbijttafel – de manier waarop honing tussen de vingers blijft plakken, de onvouwbaarheid van kranten, enzovoorts.
Geweldig. De Graduele Vijandigheid der Dingen… Maar het wordt nog mooier.
Voor de experimenten die hem uiteindelijk sterkten in zijn overtuiging, en die hij demonstreerde aan de Royal Society in Londen, regelde hij vierhonderd verschillende tapijten in toenemende mate van kwaliteit: van grove matten tot tapijten van kostbare Chinese zijde. Men liet stukken toast met marmelade, gesorteerd, gewogen en gemeten, op elk stuk tapijt vallen en de frequentie ‘marmelade-neerwaarts’ werd statistisch geanalyseerd. De toast viel steeds met de juiste kant naar boven op de goedkoopste vloerbedekking, behalve als de mat werd afgeschermd van de rest (in dat geval wist de toast niet dat Clark-Trimble andere en betere tapijten had), en het viel elke keer met de marmelade-kant op de Chinese zijde. Het merkwaardigste van alles: de frequentie ‘marmelade-neerwaarts’ voor de tussenliggende gradaties liep precies gelijk op met de kwaliteit van de vloerbedekking.
Het succes van deze experimenten maakte natuurlijk dat Clark-Trimble zich vanaf toen richtte op verder onderzoek naar resistentia, hetgeen direct verantwoordelijk was voor het tragische en plotselinge einde van zijn carrière, toen hij op een tuinhark trapte van de Cambridge School of Agronomy.
Jennings, Paul (1960): ‘Report on Resistentialism’. p. 396. In Dwight Macdonald (Ed.): Parodies. London: Faber
Het moge duidelijk zijn dat Clark-Trimble een getroubleerde verhouding had met Dingen. En hopelijk is de sarcastische ondertoon van het stuk jullie ook niet ontgaan. Wees gerust, de dingen zijn echt niet tegen ons.
En toch, het blijft een fascinerend verhaal. Niet zozeer vanwege de dood van Clark-Trimble, als je het mij vraagt. Ook niet vanwege het feit dat zijn hilarische onderzoek serieus genomen werd, of dat er grote sommen geld mee gemoeid waren. Nee, wat ik bijzonder fascinerend vind is de gedachte dat mensen die bang zijn voor (moderne) apparaten misschien niet zozeer bang zijn voor de levenloze apparaten op zich, maar juist voor de ingebeelde, ‘menselijke’ eigen wil van die dingen…