Stel, je gaat naar het buitenland. Niet voor een vakantie, nee, je gaat er een tijdje wonen. Je kent de stad waar je gaat wonen een beetje, want je bent er twee jaar geleden al eens geweest. Drie nachtjes, om precies te zijn, dus je kent 99% van de stad nog niet. Hetzelfde geldt, in nog sterkere mate, voor de rest van het land, voor zijn inwoners, voor de cultuur en voor de taal. Kortom: je bent eigenlijk een absolute beginner. Na aankomst blijkt dat de stad nog net zo mooi is als de vorige keer, maar dat je niet kunt praten met je hospita, omdat jullie geen gemeenschappelijke taal hebben. Hoe lastig is dat?
Knap lastig, kan ik jullie vertellen. Nu hebben mijn hospita en ik allebei redelijk veel geduld en de beste bedoelingen, dus met handen en voeten en een woordenboekje komen we er meestal wel uit, maar dan nog… Vooralsnog ken ik niemand anders in deze stad, en in verband met Pasen zijn de gemeentelijke informatiebalies gesloten. Natuurlijk kun je op internet ook veel vinden, maar ik kan echt niet wachten om iemand hier te bestoken met vragen.
Al moet ik wel zeggen dat mijn Poolse woordenschat de afgelopen dagen gigantisch gegroeid is: van een paar woordjes naar een stuk of twintig. De basiscommunicatie – ‘goedemorgen’, ‘dankuwel’, ’tot ziens’ enzovoorts – leer ik nu vooral via mijn hospita en via een online cursus Pools op Memrise. Dankzij het herhalingssysteem van die website onthoud ik de woorden beter dan wanneer ik ze uit mijn woordenboekje zou halen. Dat boekje helpt me vooralsnog alleen als ik bijvoorbeeld te weten wil komen waar de dichtstbijzijnde pinautomaat te vinden is.
Gelukkig draait Krakau vanaf morgen weer ‘normaal’ en leer ik uiterlijk donderdag meer mensen kennen, als de taalcursus begint. Pasen in Polen smaakt goed – mijn hospita schotelt me al drie dagen minstens twee gebakjes per dag voor – maar ik krijg steeds meer zin in een onderhoudend gesprek. Of een potje slap ouwehoeren. Over domme mensen die ergens gaan wonen zonder de taal te spreken, ofzo…